Materiaal uit het paleolithicum wordt doorgaans zonder context gevonden, bijvoorbeeld bij het opspuiten van de Marker Wadden met zand uit zandwinputten in het Markermeer. Het vuursteen dateert uit het midden-paleolithicum. Een aantal vindplaatsen in Almere heeft 14C-dateringen aan het eind van het laat-paleolithicum. Duidelijk is dat er aanwijzingen zijn voor menselijke aanwezigheid in het paleolithicum. Kleine vindplaatsen en de ligging in het dekzand maken het lastig om paleolithische vindplaatsen in context op te sporen.
Dieper dan de top
Veel boringen gaan niet dieper dan de top van het dekzand. Er wordt (nog) niet of nauwelijks gezocht naar midden- of laat-paleolithische bewoningssporen. In Almere is aangetoond dat bulkmonsters uit boringen wel degelijk paleolithisch materiaal kunnen opleveren. Het verdient aanbeveling om boringen tot zeker twee meter in de top van de pleistocene afzettingen door te zetten. De inzet van mechanische boringen is hiervoor cruciaal.
Bij het prospectieonderzoek in Oosterwold is geprobeerd om door de inzet van dateringen en pollenanalyses een nadere (gebiedsbrede) stratigrafie van de laat-pleistocene afzettingen op te zetten. Dat is in beperkte mate gelukt.
Conclusie
In de conclusie van ADC-rapport 5212 wordt voorgesteld om voor toekomstige zandwinningen een bemonsteringsstrategie te maken voor deze midden-paleolithische bewoningssporen. Zandwinning en bemonstering worden bij voorkeur op elkaar afgestemd om het materiaal zoveel mogelijk in context te bemonsteren en documenteren. Gezien de precisie waarmee laagsgewijs gebaggerd kan worden, zou het mogelijk moeten zijn om een kansrijk niveau op grote diepte te benaderen en vervolgens sedimentmonsters van het betreffende niveau te nemen.