Kleinere vindplaatsen uit het mesolithicum worden veel aangetroffen. Vaak liggen ze nabij watervoerende stroompjes. Grote vindplaatsen zijn zeldzamer. Van veel vindplaatsen in Almere is niet meer bekend dan de begrenzing en een datering. Wel kunnen we op basis van het aantal aangetroffen mesolithische vindplaatsen concluderen dat het begraven dekzandlandschap nog veel meer vindplaatsen bevat. Neolithische vindplaatsen in holocene sedimenten zijn moeilijker te vinden. Vindplaatsen op oeverwallen zijn nog niet systematisch aangetroffen, waarbij voorlopige onderzoeken veelal duiden op beperkte (permanente) bewoningsmogelijkheden van deze oeverwallen. Ook inzicht in bewoningsmogelijkheden van veen ontbreekt nog grotendeels.
Vooronderzoek
Vooronderzoek is bijna altijd gericht op indicatoren en is intensiever in die delen van het landschap waar vindplaatsen verwacht worden. Daardoor hebben we bijvoorbeeld nog nauwelijks een idee van steentijdbewoning in de natte delen van het landschap. De toevalsvondst van de enorme Klokbeker-visweren in Almere-Stichtsekant laat zien dat met de gebruikelijke onderzoeksstrategieën belangrijke sporen gemist kunnen worden. Wellicht verdienen vindplaatsen in Holocene afzettingen de meeste aandacht. Mits goed geconserveerd bevatten deze vindplaatsen ook organische materialen, in tegenstelling tot de concentraties van bewerkte stukjes vuursteen zoals die in Pleistocene afzettingen gevonden worden (deze laatste zijn elders in Nederland eenvoudiger te onderzoeken).
Dateren
Uiteraard is het dan wel van belang dat het organische materiaal op die vindplaatsen in Holocene afzettingen goed geconserveerd is. De kans hierop is het grootst wanneer een vindplaats al snel definitief afgedekt is. Daarom is het belangrijk reeds in het vooronderzoek zowel de vindplaats als de afdekkende laag te dateren. In Groningen lopen momenteel twee projecten naar het begin van de veeteelt en dat van de landbouw. In deze projecten blijkt duidelijk de meerwaarde van onderzoek van organische materialen.